Bodemkwaliteit en div. bodemtype

Vooraf
Deze informatiepagina behandelt de bodemkwaliteiten en de gewenste samenstelling van het substraat voor de aanleg van groeiplaatsen voor bomen. Het is belangrijk om goed op de hoogte te zijn van de onderstaande bodemkundige criteria; deze pagina verwijst er herhaaldelijk naar, maar biedt geen gedetailleerde beschrijvingen. Indien u niet bekend bent met deze criteria, wordt geadviseerd eerst de overige informatiepagina’s te raadplegen. Dit kan door op één van de vier onderwerpen in het onderstaande overzicht te klikken.
De 4 belangrijkste basis bodemelementen
-
Het element zand. Vaak bepalend voor de bodemkwaliteit
Element: Organisch stof – Veen
​Nederland kent feitelijk maar 3(4) bodemtypes!
Wanneer is er dan sprake van een zandgrond?
--- Sterk leemhoudende zandgrond
Wanneer is er dan sprake van een leemgrond?
--- Lössgrond is een variant van leemgrond
Wanneer is er dan sprake van een Kleigrond?
Bodemkwaliteit en bodemtypes
De afgebeelde plattegrond is een gedetailleerde kaart van Nederland, afkomstig van Bodemdata. Dit is een website die wordt onderhouden door Wageningen University & Research (WUR) en het Ministerie van Landbouw. De site is openbaar toegankelijk via https://bodemdata.nl/basiskaarten. Op deze website zijn meer dan 200 erkende bodemtypes opgenomen, weergegeven en tot in detail beschreven. De beschrijvingen zijn vaak zeer technisch van aard, waardoor ze voor de gemiddelde Nederlander moeilijk te begrijpen zijn. In essentie is het niet zo moeilijk, hoewel het op internet soms onbedoeld ingewikkeld wordt gemaakt. Hoe dan ook, elk kleurvlak op kaart 1 is een uniek bodemtype en bestaat uit verschillende grondlagen.
Bodemkaart nr.1 biedt uitgebreide gegevens. Op deze pagina presenteren we op een vereenvoudigde manier de vier tot zes belangrijkste bodemtypes die in Nederland voorkomen volgens Bodemkaart nr.2. Met deze informatie krijgt u als mogelijke niet-deskundige een helder inzicht in de Nederlandse bodems

Bodemkaart nr. 1: Detail kaart Bodemdata.nl
Bodemkaart nr. 2: Bodemkaart met 6 bodemtypes.

Bomen in het bebouwd of stedelijk gebied
Het is belangrijk om te weten dat de bodemstructuren in bebouwde of stedelijke gebieden vaak zijn onderworpen aan intensieve grondbewerking, zoals bij de aanleg van rioleringen en andere infrastructuur. Hierdoor zijn de oorspronkelijke bodemtypes vaak niet meer herkenbaar.
Het ontstaan van onze bodems
Onze bodem, die meestal uit diverse grondlagen bestaat, is ontstaan door miljoenen jaren van slijtage aan stenen en rotsen, veroorzaakt en verspreidt door wind, water en ijs (ook vaak benoemd als erosie). Met andere woorden, het vrijkomende slijtagestof, vormt onze Nederlandse bodems. Dit proces vond voornamelijk plaats tijdens de ijstijden, maar het gebeurt ook vandaag de dag nog steeds. Denk bijvoorbeeld aan Saharazand dat op uw auto terechtkomt. Wetenschappers hebben berekend dat onze bergen over 1.000 jaar gemiddeld 2 à 3 meter lager zullen zijn als gevolg van erosie. Ook bij hedendaagse overstromingen neemt het water soms grote hoeveelheden slib mee.
De 4 belangrijkste elementen en hun afmetingen
Het organische stofgehalte is een element dat u kunt vergelijken met potgrond en wat in variërende hoeveelheden in elke bodem voorkomt (van zeer beperkt tot meer overvloedig, zoals bij veengrond). Naast dit organische stofgehalte, worden hieronder de drie belangrijkste korrelgroottes weergegeven. Deze vier genoemde elementen (incl. het organische stof) bepalen gezamenlijk (voor 95%) de opbouw van onze Nederlandse bodems. De indeling is dus niet veel ingewikkelder dan dit. De termen zand, slib en klei verwijzen naar de afmeting van het slijtagestof (zoals bij zandkorrels).

Figuur 2: Samenvatting van de vier essentiële elementen die voor 90% het type bodem of de kwaliteit van de groeiplaats van bomen bepalen.
Waar zit de complexiteit? Het is belangrijk duidelijk onderscheid te maken tussen een bodemtype, een samenstelling (die in dit document ook wel aangeduid wordt als grondlaag), en een element. Anders gezegd: een zandgrond (wat een bodemtype is, zie kolom A), een zandlaag of -samenstelling (kolom B), en het woord 'zand' zelf (wat een afmeting of korrelgrootte is, zie kolom C) hebben alle drie een totaal andere betekenis.
Wat maakt bodemkunde dan soms zo ingewikkeld

Figuur 3: De opbouw van een bodemtype.
Omschrijvingen van de 4 belangrijkste bodemelementen in Nederland
Onderstaand gaan we dieper in op de 4 hierboven genoemde elementen. Deze extra informatie is zeker nuttig om eens door te lezen. Daarnaast worden er enkele varianten nader omschreven. Dit geeft voldoende inzicht voor alle informatie die hier verder verstrekt wordt.
Element Zand:
Op de afbeelding hiernaast ziet u een schematische weergave van een paar gemiddelde zandkorrels, 25 keer vergroot. Een korrelgrootte tussen 0,063 mm en 2 mm wordt aangeduid als "zand". Als u goed kijkt, zijn sommige zandkorrels met het blote oog zichtbaar. Zand was een van de eerste elementen op onze planeet, waarschijnlijk afgezet tijdens een van de vroege ijstijden toen de aarde nog niet leefbaar was. Daardoor bevat het element zand weinig mineralen. Daarnaast begint de bodem in Nederland over het algemeen met een zandlaag aan de basis.

Element nr. 1: Schematische afbeelding van zandkorrels (25x vergroot).
Daarnaast is het belangrijk te vermelden dat: het element zand vaak in grote hoeveelheden voorkomt bij vrijwel elk bodemtype. Bijvoorbeeld, diverse kleigronden bestaan nog steeds voor 90% uit het element zand. Het element zand is dus een van de belangrijkste element voor de ontwikkeling van bomen.
Zand (ver)kleuringen


Element nr. 2: Schematische zandkorrels met een hoog ijzergehalte (25x vergroot).
Element nr. 3: Schematische zandkorrels met een hoog kalkgehalte (25x vergroot).
De kleur van zand wordt voornamelijk bepaald door het gehalte aan kalk en ijzer. IJzermineralen kunnen oxideren, wat kan resulteren in de verandering van wit zand naar lichtbruin. Zandlagen die door zeewater zijn gevormd, bevatten doorgaans veel kalk afkomstig van schelpen. Daarnaast kan de hoeveelheid organisch materiaal, zoals bij potgrond (zie volgende alinea), de kleur en kwaliteit van de zandlaag beïnvloeden.Elke boom heeft zijn eigen voorkeuren voor bodemtypen. Het is daarom belangrijk om een boom te kiezen die past bij het bodemtype, in plaats van te spreken over betere of slechtere opties.
Zandfractie en korrelgroottes
Tabel 1: Zand komt in verschillende korrelgroottes voor

Op de overzichtskaart van Nederland worden de gebieden weergegeven die zijn ingedeeld in fijn zand, middelgrof zand en grof zand. Deze indelingen zijn vastgesteld op basis van bodemmetingen tot een diepte van ongeveer 350 cm. Omdat bomen vaak niet dieper wortelen dan 75 cm, kan dit soms een vertekend beeld geven. Veel boomsoorten groeien goed in een licht vochthoudende bodemtype met een grovere zandkorrelgrootte.


Bodemkaart nr.3: Zandkorrelgrootte onderverdeeld in fijn zand, middelgrof zand en grof zand.
Tabel 1: Zand komt in verschillende korrelgroottes voor.
Zand is een veelvoorkomend in vrijwel elk bodemtype, maar de zandfractie zelf komt voor in verschillende soorten en maten, zoals zilverzand, metselzand, ophoogzand, speelzand en betonzand. Bomen hebben een voorkeur voor een losse en open bodemstructuur vanwege, wortelruimte, een hoog zuurstofgehalte, correcte capillaire werking, de goede waterbuffering met voldoende drainagecapaciteit wat de kans op bodemverdichting verminderd. Kort samengevat: het element zand, en vooral het soort element zand is heel erg bepalend voor de waterhuishouding van een boom. Deze eigenschappen worden vaak bepaald door de poriënruimte.
Kwaliteit- zandfractie = Poriënvolume
Bij element nr.4 zijn schematische zandkorrels afgebeeld (25 keer vergroot), waarbij de witruimtes op de afbeelding tussen de gele zandkorrels poriën worden genoemd. Het poriënvolume verwijst naar de ruimten die gevuld zijn met lucht of water tussen de vaste gronddeeltjes van de bodem.

Element nr. 4: Gemiddeld zandfracties.
Hoe groter de zandkorrel, de grootte van het element zand, hoe meer poriënvolume er ontstaat. In onderstaande tabel wordt duidelijk dat de verschillen tussen fijn en grof zand aanzienlijke effecten hebben op het poriënvolume. Zelfs bij zandgronden met een relatief laag gehalte aan humus en leem kunnen sommige boomsoorten zich nog steeds goed ontwikkelen. Bij zwaardere bodemtypes, zoals leem en kleigrond, speelt de grootte van de zandkorrel eveneens een belangrijke rol in de kwaliteit van het bodemtype.

Element nr. 5: Grotere zandfracties.
Een kleine zandkorrelgrootte van het element zand heeft vaak invloed op het poriënvolume, zoals weergegeven in onderstaande tabel. Daarnaast zijn fijnere zandkorrels, in tegenstelling tot de grotere zandkorrels, vaak rond van vorm, wat ook het poriënvolume beïnvloedt. De keuze aan bomen is hierdoor beperkt.

Element nr. 6: Kleinere zandfracties.
Hoekige zandkorrels creëren veel ruimte (poriën) tussen de zandkorrels, wat een gunstig effect heeft op het poriënvolume en daarmee op de waterhuishouding van een boom. Bij de aanplant van bomen in stedelijke, verharde gebieden wordt regelmatig speciaal samengesteld bomenzand gebruikt. Het type zand dat wordt toegepast kan variëren afhankelijk van de verkeersbelasting, maar hoekig zand wordt altijd gebruikt, vaak gecombineerd met 9% organische stof.

Element nr. 7: Hoekige zandfracties, word ook gebruik bij speciaal samengesteld bomenzand.
Ook de uniformiteit van de aanwezige zandfracties in een bodemtype is rechtstreeks gerelateerd aan het poriënvolume. Samengevat, het element zand binnen elk bodemtype is essentieel voor de waterhuishouding van bomen. Het percentage zand, dat doorgaans dominant aanwezig is in alle bodemtypes, speelt samen met de korrelgrootte, de vorm en de uniformiteit van de zandfractie een cruciale rol bij de ontwikkeling van bomen.

Element nr. 8: Uniformen zandfracties.
Het element zand speelt een cruciale rol in de bodemkwaliteit van bomen, ongeacht het type bodem
Samengevat mede op basis van bovenstaande; bij alle benoemde bodemtypes volgens de onderstaande tabel is het element zand een veel voorkomend element en zeer bepalend voor de bodemkwaliteit die geschikt is voor bomen. 1.)- Het percentage van het element zand, samen met 2.)- de korrelgrootte, 3.)- de vorm en 4.)- de uniformiteit van de aanwezige zandfracties spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van bomen. Wanneer aan de juiste criteria wordt voldaan (de kwaliteit van het element zand volgens de punten 1 t/m 4), ontstaat er een ideale poriënstructuur. Deze optimale poriënstructuur zorgt voor wortelruimte, een hoog zuurstofgehalte, correcte capillaire werking, goede waterbuffering met voldoende drainagecapaciteit, wat de kans op bodemverdichting vermindert. Bovendien is zand stabiel en voorkomt het natuurlijke scheefstand van een boom. Echter, 60% van de bodemtypes voldoen vaak niet aan deze ideale criteria (1 t/m 4).

Tabel 2: Het soort element zand is bepalend voor de bodemkwaliteit die geschikt is voor bomen.
Element: Silt - Leem
Hiernaast zijn schematische slib- of siltdeeltjes op schaal afgebeeld, eveneens 25 keer vergroot. Zoals u kunt zien, zijn deze deeltjes aanzienlijk kleiner dan de gemiddelde zandkorrel. Het woord "silt" is afkomstig uit Engeland, waar het "slib" betekent. Ook de term "verfijnd stof" zou een juiste benaming zijn. Slib- of siltdeeltjes variëren in grootte van 0,002 mm tot 0,063 mm, waarbij een afzonderlijk deeltje niet meer met het blote oog waarneembaar is. Slib of siltdeeltjes hebben geen directe relatie met bomen. Bomen groeien in de grond, maar de aanwezigheid van slib of silt in de bodem kan wel invloed hebben op de groei van bomen.

Element nr. 9: Schematische afmetingen van slibdeeltjes (25x vergroot).

Afbeelding 1: Slib- of siltdeeltjes.
Slib, ook wel aangeduid als silt, wordt voornamelijk gevormd door water- en winderosie, grotendeels ontstaan tijdens de latere ijstijden. Tussen deze ijstijden bestond er leven op onze planeet, wat verklaart waarom slibdeeltjes beduidend meer mineralen bevatten dan bijvoorbeeld zand. Het transport van deze deeltjes heeft voor het grootste deel (70-80%) plaatsgevonden door wind. Daarom wordt silt beschouwd als een windafzetting en komt het praktisch in elk bodemtype voor, zij het soms in beperkte mate. Een bodem met veel siltdeeltjes wordt gekwalificeerd als een zwaarder bodemtype, wat zeker een negatief effect kan hebben op de waterhuishouding van een boom, aangezien deze minder water doorlaat dan zand en kleiig aanvoelt, hoewel klei niet de juiste benaming is. Slib- en siltdeeltjes beïnvloeden indirect de groei van bomen door hun aanwezigheid in de bodem.
Element: Lutum – Klei
Klei- of lutumdeeltjes, die wederom weer op schaal zijn afgebeeld (25 keer vergroot), zijn microscopisch klein met een afmeting van minder dan 0,002 mm. De herkomst en het ontstaan van lutum zijn praktisch vergelijkbaar met die van slib- of siltdeeltjes. Het transport van klei- of lutumdeeltjes heeft echter voornamelijk plaatsgevonden door stromend water, vaak veroorzaakt door overstromingen. Zodra het stromende water tot stilstand kwam, konden deze microscopisch kleine deeltjes bezinken. Vanwege hun aanzienlijk kleinere afmetingen dan slib- of siltdeeltjes, is hun doorlatendheid veel geringer. Kleideeltjes beïnvloeden de groei van bomen door de waterhuishouding, voedingsstoffenbeschikbaarheid en bodemstructuur te bepalen. Dit heeft invloed op de wortelgroei en algemene gezondheid van bomen

Element nr. 10: Schematische afmetingen van klei - of lutumdeeltjes. 25x vergroot).
Een bodemtype met veel klei- of lutumdeeltjes bevat veel mineralen en voedingsstoffen, maar beïnvloedt de waterhuishouding van bomen aanzienlijk. Dit type bodem wordt vaak als zwaar beschouwd, wat invloed heeft op de wortelgroei en algemene gezondheid van bomen. Niet elke boom is geschikt voor kleigrond. Het element komt praktisch alleen voor in het bodemtype kleigrond
Interessant is om te vermelden. Nederland ontstond dankzij vruchtbare kleigronden, gevormd door rivieroverstromingen. Deze gronden maakten het in de middeleeuwen populair, wat bijdroeg aan onze huidige bevolkingsdichtheid.
Element: Organisch stof - Veen
Veen is officieel geen grondsoort omdat het geen vaste (korrel)afmeting heeft; het bestaat uit (half)verteerde plantenresten. Het wordt echter wel als bodemtype beschouwd, daarnaast is veen vergelijkbaar met grof organisch stof en daardoor is het een element. Wanneer veen in aanraking komt met zuurstof, vaak in de bovenlaag van de grond, wordt het door bodemmicro-organismen omgezet in wat bekend staat als veraarde grond. In deze grond zijn plantenresten niet langer herkenbaar en is er sprake van een samengestelde grondlaag met een hoog organisch stofgehalte. In tegenstelling tot veen is organische stof goed verteerd.
Op zandgronden gedijen bomen meestal goed bij een hoog gehalte aan organische stof in de bodem. Wanneer dit gehalte echter boven de 16% stijgt, wordt zuurstof uit de bodem onttrokken. Tijdens de afbraak van organische stof worden zowel zuurstof als stikstof uit de bodem gehaald, wat vaak negatieve gevolgen heeft voor bomen.







Element nr. 11 t/m 16: Schematische afmetingen (25x vergroot) van organisch stof in div. percentages.
Tabel classificaties in % Organisch stof
Organisch materiaal is een essentieel onderdeel van vrijwel elke bodemsoort, vaak geconcentreerd in de bovenste lagen. Dit materiaal heeft een significante invloed op de eigenschappen van alle bodemtypes en is noodzakelijk voor een gezonde bodemstructuur. De elementen 11 tot en met 16 in de afbeelding bevatten organische stof, elk met verschillende percentageverhoudingen.

Tabel 3: Namen en classificaties van Organisch stof in %.
Organische stof versus zandgrond
Voor het bodemtype zandgrond, dat van nature weinig tot geen mineralen bevat en waar de grondwaterstand vaak onbereikbaar is voor boomwortels, is de hoeveelheid organische stof bijzonder bepalend. Deze factor heeft een sterke invloed op de waterhuishouding, met name op de waterbufferingscapaciteit van de bodem, wat weer van invloed is op de ontwikkeling van bomen. De aangegeven gebieden op diverse kaarten zijn slechts een globale indicatie; Verschillende bodemtypes, elk met een andere kwaliteitsclassificatie, kunnen zich binnen een relatief klein gebied bevinden (binnen een straal van enkele kilometers).

Zandgrond kaart 2

Zandgrond kaart 3

Zandgrond kaart 4

Zandgrond kaart 5

Zandgrond kaart 1
-
Zandgrondkaart 1 biedt een overzicht van het bodemtype zand in heel Nederland.
-
Zandgrondkaart 2 toont de gebieden waar voornamelijk humorloze en humusarme zandgronden voorkomen.
-
Zandgrondkaart 3 visualiseert de gebieden met matig humeuze zandgronden.
-
Zandgrondkaart 4 geeft inzicht in de gebieden in Nederland met humeuze zandgronden.
-
Zandgrondkaart 5 presenteert de gebieden met humusrijke veenachtige zandgronden.
Organische stof versus zwaardere bodemtypes
Organische stof speelt ook een cruciale rol bij de zwaardere bodemtypes, zoals leem- en kleigronden. Hoewel het voor zandgronden voornamelijk belangrijk is om vocht vast te houden, draagt organische stof in zwaardere bodemtypes bij aan de verbetering van de bodemstructuur, de bewerkbaarheid en de wortelgroei voor bomen. Daarnaast heeft organische stof een aanzienlijke invloed op het bodemleven en is dus onmisbaar voor elk bodemtypen. Voor zandgronden wordt humusrijke samenstelling nagestreefd met een percentage van 9 tot 12% organische stof, terwijl het streefpercentage voor zwaardere bodemtypes ongeveer 3% is (tussen humus arm en matig humeus) en voor zwaardere bodemtypes circa 4%. Een nog hoger percentage kan leiden tot vocht en drainage problemen.
Element: Löss (variant van silt)
Een lössdeeltje is een typische windafzetting, voornamelijk bestaande uit kwartsgesteente afkomstig van de Noordzeebodem, die droog lag tijdens de laatste ijstijd. Wanneer er uitsluitend sprake is van een windafzetting, is de korrelgrootte doorgaans redelijk uniform. Lössgrond heeft daardoor een korrelgrootte van ongeveer 0,020 mm tot 0,040 mm. Met andere woorden, löss lijkt erg op silt, maar de samenstelling heeft veel ruimte tussen de korrels, vergelijkbaar met zand. Dit zorgt voor een goede waterdoorlatendheid, een eigenschap die de meeste bomen erg prettig vinden, een eigenschap die silt- en lutumdeeltjes niet hebben. Löss valt qua classificatie en afmeting onder dezelfde noemer als silt en moet daarom worden gezien als een variant, net zoals grof en fijn zand varianten zijn van het element zand

Element nr. 17: Schematische afbeelding van het Bodemkundige element löss- (25x vergroot).
Een Löss samenstelling
Tijdens de door wind gevormde afzetting zijn er ook veel kleine plantenresten en mineralen afgezet. Hierdoor is lössgrond niet alleen goed doorlatend, maar bevat het ook een hoog mineraal- en humusgehalte (organische stof). Dit maakt het een zeer geschikte en vruchtbare bodem voor agrariërs. Let op; de hiernaast afgebeelde samenstelling is geen enkelvoudig element meer, maar een combinatie van het element löss en het element organische stof.

Samenstelling nr.1: Schematische afmetingen van een lösss samenstelling (25x vergroot).
Overige bodemelementen kunnen ook van invloed zijn
Naast grondwater zijn er verschillende andere elementen zoals ijzer- en kalkmineralen die, samen met diverse chemische reacties, aanzienlijke verschillen kunnen veroorzaken tussen verschillende grondlagen. Deze variaties zijn technisch van aard, wat de huidige reden is om dit voorlopig te laten rusten. Houd er rekening mee dat dit soms veel invloed kan hebben op de groei en ontwikkeling van bomen. Voor meer informatie kunt u de website van Bodemdata raadplegen: https://bodemdata.nl.

In hoofdlijnen is er in Nederland maar sprake van 4 bodemtypes volgens de grote plattegrond: zandgrond, kleigrond en leemgrond (lössgrond, wordt omdat het dezelfde fractiegrote heeft ingedeeld bij leemgrond). Daarnaast bezit Nederland een beperkt aantal veengronden, want in hoofdzaak is er meer sprake van veengebieden (zie kleine plattegrond). Deze veengebieden zijn dan gecombineerd met zand- of kleideeltjes of gecombineerd met zand- of kleilagen, op de kleine bodemkaart aangegeven als venige-klei of als venig-zand. Het is belangrijk om de juiste boom te kiezen en het soort boom af te stemmen op het bodemtype. Het aanpassen van het bodemtype aan de boom kan vaak duur zijn en levert niet altijd het gewenste boom resultaat op.
Bodemkaart nr.4: De gebieden waar veengronden en veengebieden voorkomen.
In Nederland zijn er feitelijk maar vier bodemtypes

Bodemkaart nr.5: De 3 (4) belangrijkste bodemtypes in Nederland.

Het vaststellen van een bodemtype
Om een juiste bomen keuze te maken, is het dus van belang dat u weet wat voor type grond u heeft. Hieronder de bodemdriehoek waarmee u ook zelf kan bepalen in welke categorie uw eigen tuingrond zou vallen. Op Afbeelding 3 ziet u een bodemtest die u zelf prima zou kunnen uitvoeren. Neem een jampot en vul deze met 20 tot 25% grond. Vul vervolgens de pot tot 80% met kraanwater. Schud het geheel enkele minuten goed door elkaar en zet de jampot daarna 12 uur weg. De zwaardere deeltjes, zoals zand, zullen als eerste bezinken, gevolgd door de siltdeeltjes en als laatste zullen de kleideeltjes bezinken. Na 12 uur kunt u vrij nauwkeurig de samenstelling van uw eigen grond bepalen. Doorgaans blijven de organische delen in het water zweven. Met andere woorden bepaal eerst uw bodemtype en maak daarna een weloverwogen bomen keuze.

Figuur 3: De Bodemdriehoek versus bomen.

Afbeelding 2: Bodemtest versus bomen.
Veel bomen groeien goed op zandgrond, waarbij verschillende factoren een rol kunnen spelen. Deze criteria beïnvloeden in grote maten de waterhuishouding en waterbufferingsmogelijkheden van een boom. Een bodem wordt als zandgrond geclassificeerd wanneer de bovenste 60 tot 80 cm voornamelijk uit zandlagen bestaat met een klei- of lutumgehalte lager dan 8%. (Volgens Samenstelling nr. 2) Daarnaast wordt zandgrond ook gedefinieerd wanneer het slib- of siltgehalte niet hoger is dan 50%. (Volgens Samenstelling nr. 3).
Wanneer is er dan sprake van het bodemtype zandgrond?



Samenstelling nr.3: Een bodem met minder dan 50% slib- of siltgehalte wordt als zandgrond beschouwd.
Samenstelling nr.2: Een bodem met minder dan 8% klei of lutum wordt als zandgrond beschouwd.
Bodemkaart nr. 6: De gebieden waar hoofdzakelijk het bodemtype zandgrond voorkomt.
De kwaliteit van het bodemtype zandgrond
Veel boomsoorten gedijen goed op zandgrond. In tegenstelling tot leem- en kleigrond is de kwaliteit van zandgrond, met betrekking tot de waterhuishouding die essentieel is voor bomen, echter veel afhankelijker van externe factoren. Zandgrond, waarin het element zand zeer dominant aanwezig is, bevat van nature weinig mineralen (is ook minder vruchtbaar), heeft doorgaans een goed drainerend vermogen, maar droogt veel sneller uit dan andere bodemtypes. De kwaliteit van zandgrond wordt dus voornamelijk bepaald door:
-
Het soort zand. Ook hier geldt weer, wat overigens essentieel is voor alle bodemtypes. Wat zijn de afmetingen (de korrelgrootte), de vormen en wat is de uniformiteit van de aanwezige zandelementen.
-
Daarnaast, kan er sprake van leemloze of leemarmer grond, of juist van een sterk leemhoudende zandgrond? Dit aspect zal later in meer detail worden toegelicht.
-
Een derde factor betreft het humusgehalte, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen humusloze, humusarme en humusrijke zandgrond.
-
Een ander belangrijk punt is de bereikbaarheid van het grondwater voor boomwortels. Kan het grondwater door de boomwortels bereikt worden, of niet?
Zandgronden zijn weer op te delen in:
Omschrijving
​
​
Deze paragraaf is nog niet volledig afgerond; er ontbreekt aanvullende tekst.

Leemlose zandgrond Duingebieden en zandverstuivingen (vaaggrond)
Samenstelling nr. 4: Schematische afbeelding (25x vergroot) van leemarme zandgrond. Slitgehalte onder de 8%.
Bodemkaart nr. 7: Gebieden met Leemlose zandgrond. Slitgehalte onder de 8%.
Omschrijving
​
Niet echt geschikt voor akkerbouw. Duingebieden zandverstuivingen, ook wel benoemd als vaaggronden. Er is een beperkte groep bomen die hier toch weet te overleven.
​
Deze paragraaf is nog niet volledig afgerond; er ontbreekt aanvullende tekst.


Leemarme zandgrond
Samenstelling nr. 5: Schematische afbeelding (25x vergroot) van leemarme zandgrond. Slitgehalte tussen de 8-15%.
Bodemkaart nr. 8: Gebieden met zwak lemige zandgrond. Slitgehalte tussen de 8-15%.
Omschrijving
​
Doorgaans minder groeizaam voor bomen, wel sterk afhankelijk van het organisch stofgehalte en een grondwaterstand.
​
Deze paragraaf is nog niet volledig afgerond; er ontbreekt aanvullende tekst.


Lemige zandgrond
Samenstelling nr. 6: Schematische afbeelding (25x vergroot) van normaal leemhoudende zandgrond. Slitgehalte tussen de 15-30%.
Bodemkaart nr. 9: Gebieden met lemige zandgrond. Slitgehalte tussen de 15-30%.
Omschrijving
In het algemeen is deze bodem geschikt voor diverse boomsoorten, hoewel dit mede afhangt van factoren zoals de kwaliteit van de aanwezige zandfractie, het organische stofgehalte en de grondwaterstand.
​
Deze paragraaf is nog niet volledig afgerond; er ontbreekt aanvullende tekst.


Sterk leemhoudende zandgrond
Samenstelling nr. 7: Schematische afbeelding (25x vergroot ) van sterk lemige zandgrond. Slitgehalte tussen de 30-50%.
Bodemkaart nr. 10: Gebieden Sterk lemige zandgrond. Slitgehalte tussen de 30-50%.
Omschrijving
​
De vruchtbaarheid van de bodem is doorgaans hoog voor bomen, afhankelijk van het gehalte aan organisch materiaal, de grondwaterstand en met name de grootte van de zandfractie. Bij een fijne zandfractie bestaat er echter een risico op bodemverdichting.
​
Deze paragraaf is nog niet volledig afgerond; er ontbreekt aanvullende tekst.

leemhoudende zandgronden voor, maar die worden nog steeds als zandgrond geclassificeerd. Leemgrond is gunstig voor de groei van bomen, maar de optimale omstandigheden variëren per boomsoort en de kwaliteit van de grond. Het houdt vocht vast en laat water goed door, maar een teveel kan wateroverlast veroorzaken, terwijl een tekort leidt tot een droge bodem. Leemgrond is geschikt voor de groei van sommige bomen, maar de optimale omstandigheden zijn afhankelijk van de specifieke boomsoort en de kwaliteit van de leemgrond. Leemgrond houdt vocht vast en laat water goed door, wat gunstig is voor veel bomen. Echter, een te hoog gehalte aan leem kan leiden tot wateroverlast, terwijl een tekort aan leem kan resulteren in een te droge bodem.
Wanneer is er dan sprake van het bodemtype leemgrond?


Bodemkaart nr. 11: De gebieden waar leemgrond voorkomt. (Volgens Samenstelling nr. 8)
Samenstelling nr.8: Er is sprake van leemgrond wanneer het slib- of siltgehalte hoger is dan 50%.
Bodemkaart 10: Nederland bezit veel sterk leemhoudende zandgronden, maar deze wordt er nog steeds gekwalificeerd als zandgrond.

Bij leem en leemgrond is er nog meer verwarring dan bij zand en zandgrond; leem en leemgrond mogen zeker niet met elkaar worden vergeleken. Leem is een samengestelde grond of grondlaag met de volgende definitie: Leem is een mengsel van klei, slib en zand, met relatief veel slib- of siltdeeltjes. Het begrip "relatief veel" is ruim en wordt niet in percentages gekwalificeerd. Daarentegen is leemgrond een bodemtype dat wel duidelijk gedefinieerd is, waarbij het slib- of siltgehalte hoger moet zijn dan 50%.Om nog meer verwarring te voorkomen, is het belangrijk op te merken dat in sommige delen van ons land, maar vooral bij onze Belgische zuiderburen, silt ook wel als leem wordt aangeduid. Voor alle duidelijkheid zetten we alles nog eens op een rijtje:
-
Slib of silt verwijst naar een afmeting, een fractiegrootte (bij zand wordt gesproken van korrelgrootte).
-
Leem is een samenstelling die vaak een grondlaag vormt en bestaat uit klei, slib en zand, met een relatief hoog gehalte aan slib- of siltdeeltjes.
-
Leemgrond is een bodemtype dat vaak uit diverse lagen bestaat, waarbij de bovenste 60 cm ten minste voor meer dan de helft bestaat uit slib- of siltdeeltjes.


lössgrond is een variant van leemgrond
Samenstelling nr.1: Schematische afmetingen van een lösss samenstelling (25x vergroot).
Bodemkaart nr. 12: Lössgrond erg vruchtbaar voor veel bomen.
Een variant van het bodemtype leemgrond is lössgrond. De slibdeeltjes van lössgrond zijn typische windafzettingen, voornamelijk bestaande uit kwartsgesteente afkomstig van de Noordzeebodem, die droog lag tijdens de laatste ijstijd. Wanneer er uitsluitend sprake is van windafzetting, is de korrelgrootte doorgaans redelijk uniform. Hierdoor is lössgrond niet alleen goed doorlatend, maar bevat het ook een hoog mineraal- en humusgehalte (organische stof). Dit maakt het een zeer geschikte en vruchtbare bodem.
Löss lijkt sterk op silt, maar de samenstelling heeft veel ruimte tussen de korrels, vergelijkbaar met zand. Dit zorgt voor een goede waterdoorlatendheid, een eigenschap die gunstig is voor de meeste bomen, terwijl silt- en lutumdeeltjes deze eigenschap niet hebben. Löss valt qua classificatie en afmeting onder dezelfde categorie als silt en moet daarom worden gezien als een variant, net zoals grof en fijn zand varianten zijn van het element zand.
Niet alle bomen zijn geschikt voor kleigronden. Een grond wordt als kleigrond geclassificeerd wanneer deze meer dan 8% lutum- of kleideeltjes bevat. Samenstelling nr. 9 wordt beschouwd als een zeer lichte klei, die bodemkundig gezien tot zavelgronden behoort, terwijl Samenstelling nr. 10 wordt gekwalificeerd als zware klei (met een lutum- of kleigehalte van meer dan 55%). Ook kleigronden worden verder ingedeeld in verschillende categorieën. Omdat silt voornamelijk door wind is afgezet, bevatten alle kleigronden in 70% van de gevallen een klein percentage siltdeeltjes. Soms kan er zelfs sprake zijn van siltige kleigronden.
Wanneer is er dan sprake van het bodemtype Kleigrond?



Samenstelling nr.9: In bodemkundige termen wordt lichte klei ingedeeld en benoemd als zavelgrond (8% -25%).
Samenstelling nr.10: Een grond wordt als zware klei beschouwd als het lutum- of kleigehalte meer dan 55% bedraagt.
Ned. Bodemkaart 13: De gebieden waar hoofdzakelijk kleigrond voorkomt.
Om het eenvoudig te houden is het voldoende om te weten dat we spreken van kleigrond zodra het lutum- of kleigehalte hoger is dan 8%. Lang niet alle bomen houden van klein gronden. Klei- of lutumdeeltjes hebben een directe invloed op de groei van bomen. Ze beïnvloeden in grote mate de waterhuishouding, en dichtheid de structuur van de bodem, wat op zijn beurt de wortelgroei en algemene gezondheid van bomen bepaal. Zavelgrond, ook wel benoemd als lichtere kleigrond is daar vaak wel een uitzondering op. Bij het selecteren van bomen voor zwaardere kleigronden is het essentieel om ook rekening te houden met de vochtigheid en de grondwaterstanden.

Rivier- Jonge- en oude- zeeklei
Oude zeeklei en jonge zeeklei zijn termen die de kleilagen in Nederland beschrijven die door de zee zijn afgezet. Oude zeeklei, gevormd tussen 8000-4000 jaar geleden, ligt dieper en heeft een blauwgrijze kleur en een vettere structuur. Jonge zeeklei, ontstaan tussen 1000 v.Chr. en de Middeleeuwen, is grover en bevat meer schelpen. Oude zeeklei komt vooral voor in laaggelegen gebieden van West- en Noord-Nederland, terwijl jonge zeeklei voornamelijk te vinden is in Zeeland, Noord-Holland, Friesland en Groningen.
Rivierklei ontstond ongeveer 1000 jaar na Christus in rivieromgevingen. Het heeft vaak een bruine of grijze kleur, maar kan ook een oranje tint aannemen bij aanwezigheid van ijzer. Rivierklei is doorgaans wat grover van structuur dan zeeklei. Alle kleibodemtypes zijn zeer vruchtbaar. De zwaardere kleigronden zijn echter minder makkelijk te bewerken en kunnen soms dusdanig zwaar zijn dat zij ongeschikt zijn voor akkerbouw. Deze gronden zijn voornamelijk geschikt voor grasland.
​
Deze paragraaf is nog niet volledig afgerond; er ontbreekt aanvullende tekst.
Bodemkaart nr. 14: Toont de locaties van rivierklei (indigo), jonge zeeklei (blauw) en oude zeeklei (donder).

Lichtere (zavel) en zwaardere kleigronden
Kleigronden worden ingedeeld in zware klei, matige klei, lichte klei en zavelgrond. Zavelgrond bevat 10-25% klei en is bijna ideaal voor boomgroei. Lichte kleigrond bevat 25-35% klei en is meestal ook geschikt voor bomen, afhankelijk van verschillende factoren. Matige kleigrond heeft 35-55% klei en kan vocht- en drainageproblemen hebben. Zware kleigrond, met meer dan 55% klei, is vruchtbaar maar lastig te bewerken en wordt vaak in lagere delen van Nederland gevonden.​​​​
​
​
Deze paragraaf is nog niet volledig afgerond; er ontbreekt aanvullende tekst.
Bodemkaart nr. 15: geeft de locaties weer met lichtere (zavel) en zwaardere kleigronden.
Zavelgrond (zeer lichte kleigrond)

Kleigronden worden ingedeeld in zware klei, matige klei, lichte klei en zavelgrond. Zavelgrond is een bodemtype dat ligt tussen lichte kleigrond en zandgrond. Er is sprake van zavelgrond wanneer het lutum- of kleigehalte tussen de 10% en 25% ligt. Deze bodems benaderen theoretisch ideale omstandigheden voor boomontwikkeling.
Samenstelling nr. 11: Een schematische weergave (25 keer uitvergroot) van het bodemtype zavelgrond.
Lichte kleigrond

Er is sprake van lichte kleigrond wanneer het lutum- of kleigehalte tussen de 25% en 35% ligt. Deze bodems zijn doorgaans ook geschikt voor boomontwikkeling, wel afhankelijk van diverse factoren.
Samenstelling nr. 12: Een schematische weergave (25 keer uitvergroot) van het bodemtype lichte kleigrond.
Matige kleigrond

Bij matige kleigrond varieert het kleigehalte tussen 35% en 55%. De geschiktheid voor landbouw en akkerbouw is sterk afhankelijk van de dikte van de kleilaag. Vocht- en drainageproblemen kunnen zich voordoen. Dit is een belangrijk gegeven om rekening mee te houden bij de keuze van bomen voor nieuwe aanplant.
Samenstelling nr. 13: Een schematische weergave (25 keer uitvergroot) van het bodemtype matige kleigrond.
Zware kleigrond.

Zware kleigrond heeft een kleigehalte van meer dan 55%. Deze vruchtbare gronden, ook bekend als komgronden, zijn soms moeilijk te bewerken. Ze vormen zich door kleiafzettingen in lager gelegen delen van Nederland. Hoewel ze vooral geschikt zijn voor grasland, kunnen sommige bomen hier goed groeien.
Samenstelling nr. 14: Een schematische weergave (25 keer uitvergroot) van het bodemtype zware kleigrond.

Veen en veenachtige kleigronden
Bodemkaart nr. 16: Veen en veenachtige kleigronden.
Veenachtige kleigronden, ook wel klei-op-veen genoemd, bestaan hoofzakelijk uit een laag klei over een veenlaag, en zijn vaak te vinden in laaggelegen gebieden en de voormalige oudere rivier- en zeekleigebieden.
​
​
​
​
Deze paragraaf is nog niet volledig afgerond; er ontbreekt aanvullende tekst.
Wanneer is er dan sprake van het bodemtype Veengrond?
De keuze aan bomen voor veengrond is relatief beperkt mede door de lage pH-waarde van de bodem, wat de selectie van geschikte boomsoorten beïnvloedt. Van veengrond is sprake wanneer meer dan de helft van de bovenste 80 cm uit veenachtig materiaal bestaat. Zoals weergegeven op bodemkaart nr. 17, heeft Nederland niet veel veengronden die aan deze criteria voldoen. Daarnaast wordt van veengrond gesproken als het organisch stofgehalte hoger dan 35% is, waarbij de plantenresten niet meer herkenbaar zijn.

Bodemkaart nr. 17

Bodemkaart nr. 17

Bodemkaart nr. 18
Bodemkaart nr. 17: Geeft aan waar nog sprake is van hoogveen.
Bodemkaart nr. 18: Geeft alle veengronden aan die voldoen aan de omschreven criteria. (> 35% org. stof) .
Bodemkaart nr. 19: Geeft alle veengebieden gecombineerd met zand of klei.
Nederland kent echter veel gebieden waarin veen gecombineerd is met zand- of kleideeltjes of met lagen van zand of klei, aangeduid als venige-klei of venig-zand. Bomen hebben doorgaans een hoge behoefte aan organische stof. Echter, wanneer het gehalte aan organische stof boven de 16% komt, kan dit leiden tot zuurstofonttrekking uit de bodem. Tijdens het verteringsproces van organische stof worden zuurstof (en stikstof) aan de bodem onttrokken, wat vaak nadelige gevolgen heeft voor bomen, evenals andere planten.

