De levensverwachting van een boom wordt doorgaans, met enkele uitzonderingen, grotendeels bepaald door de beschikbare groeiruimte. Deze ruimte is formeel te onderscheiden in twee componenten: de bovengrondse groeiruimte, oftewel de mogelijkheid voor de boom om zich bovengronds optimaal te ontwikkelen, en de ondergrondse (groei)ruimte.
Toekomstverwachting – groeiplaats 4 vuistregels
Het bepalen van de bovengrondse groeiruimte van een boomsoort kan relatief eenvoudig plaatsvinden aan de hand van de uiteindelijke hoogte en kroonomvang (het gerealiseerde of beoogde eindbeeld). De beoordeling van de ondergrondse (groei)ruimte is daarentegen complexer. Hierbij dienen vier belangrijke vuistregels zorgvuldig te worden overwogen. Om tot een nauwkeurige berekening of analyse te komen, is het bovendien essentieel om vooraf vast te stellen welke toekomstverwachtingen ten aanzien van de betreffende boomsoort gehanteerd worden (en hoe ver men hierin vooruit wenst te kijken).
Maak eerst een Groeiruimteberekening
1.0 in het overzicht. Indien een boom een leeftijd van 60 jaar heeft bereikt of dit in de toekomst kan bereiken (wat per boomsoort verschillend is), heeft deze boom op dat moment of in de toekomst circa 60 m³ ondergrondse groeiruimte in zijn directe omgeving nodig. Over het algemeen kan dit worden berekend door de oppervlakte van de kroondoorsnede (van het eindbeeld of het beoogde eindbeeld van de betreffende boom) te nemen, verhoogd met 20%, en dit te vermenigvuldigen met de bewortelbare diepte (de groeiruimte). Deze diepte bedraagt doorgaans circa 70-90 cm Het is echter belangrijk om op te merken dat deze diepte soms sterk afhankelijk kan zijn van specifieke omstandigheden zoals de bodemsamenstelling. Dit onderwerp wordt nader toegelicht op de informatiepagina over de waterhuishouding van een boom.
1.0 in het overzicht. Een andere vergelijkbare berekening, die vaker toegepast wordt is (vooral bij bomen die van nature minder hoog worden): Wat een boom boven de grond aan groenmassa (nodig) heeft (in m3), heeft hij nu of in de toekomst ook nodig aan ondergrondse groeiruimte (diezelfde aantal m3). Dit heet de 50:50-regel.

Werkwijze en uitzondering.
1.0 in het overzicht. Het is van cruciaal belang om eerst vast te stellen om welk type boom het gaat en vervolgens zijn soort omloop (zijn uiteindelijke leeftijd) te bepalen. Hierbij wordt vaak onderscheid gemaakt tussen een economische en een natuurlijke levensduur (of een nadere variant, voor verdere informatie hierover kunt u terecht bij "De natuurlijke levensduur en omlooptijden"). Op basis van deze twee gegevens kan een berekening worden uitgevoerd voor de ondergrondse groeiruimte volgens vuistregel nr. 1 of 1a. Natuurlijk moet de uitkomst hiervan, uitgedrukt in ondergrondse kubieke meters wel aan verschillende kwaliteitscriteria voldoen volgen het overzicht.
Diverse uitzonderingen: Bij een hogere grondwaterstand moet vuistregel nr. 3.0 worden geraadpleegd voor een aanvullende bepaling op de groeiplaatsberekening. Wanneer de kwaliteitscriteria van de waterhuishouding aanzienlijk afwijken, wordt er soms gekozen voor het verruimen van de groeiplaats als compensatie.
Daarnaast moeten we opmerken: indien een boom zich in een verhard gebied bevindt waarbij de beworteling voornamelijk onder de verharding plaatsvindt, wordt een opslagpercentage van ongeveer 35% als algemene richtlijn gehanteerd. Dit percentage kan echter variëren afhankelijk van verschillende factoren (Bodemkwaliteit en verkeersbewegingen).
De waterhuishouding- bodemkwaliteit van een boom.
2.0 waterhuisding in het overzicht. Kort samengevat de groeiplaats van een boom word vaak opgedeeld in twee zones: een intensieve wortelzone, voornamelijk bedoeld voor wortelruimte, met minimaal 12% zuurstof en bij voorkeur 16% of meer, en een extensieve wortelzone, die moet voldoen aan waterafvoer (drainagecapaciteit), capillaire werking en waterbuffering, met bij voorkeur een poriënvolume van minimaal 9% en bij voorkeur 12% of meer. Deze bodemkundige criteria worden nader toegelicht op de informatiepagina 'De waterhuishouding van een boom'.
2.0 Bodemkwaliteit in het overzicht. De bodemkwaliteit beïnvloedt de waterhuishouding van bomen. Dit onderwerp wordt uitgebreid behandeld op de Informatiepagina over bodemkwaliteit. Hieronder volgt een korte toelichting: De kwaliteit van de bodem wordt, naast het gehalte aan organische stof (vooral relevant bij zandgrond), doorgaans bepaald door het element zand. Nederlandse bodems bestaan meestal uit twee tot vier basiselementen: zand, silt, lutum en organische stof. Het element zand, dat niet moet worden verward met het bodemtype zandgrond, is vaak dominant in vrijwel alle bodemtypes. Er zijn bijvoorbeeld gronden die volgens bodemkundige classificatie als kleigrond worden aangeduid, maar die toch voor 90% uit het element zand kunnen bestaan.
Het grondwaterprofiel bij een boom heeft vaak invloed
3.0 in het overzicht. Wanneer de wortels van de boom het grondwater kunnen bereiken, mag het benodigde volume aan ondergrondse ruimte, zoals bepaald door vuistregel nr. 1 of nr. 1a, met de helft worden verminderd, aangezien waterbuffering minder belangrijk wordt doordat het grondwater deze functie vervult. Dit mag echter niet ten koste gaan van de drainagecapaciteit en de capillaire werking van de gehele boomgroeiplaats, wat kan voorkomen bij zwaardere bodemtypes zoals verder wordt uitgelegd op de informatiepagina over grondwaterprofielen versus bomen.
De infiltratie mogelijkheden rond de boom
4.0 in het overzicht. Voor een optimaal bodemleven en waterbeheer, en dus voor een optimale groei, is het noodzakelijk dat de ruimte rond de boom (het maaiveld) vrij toegang heeft tot natuurlijk regenwater en natuurlijke zuurstof. De ontwikkeling van een boom zal anders verlopen afhankelijk van of de boom in bestrating, op een gazon of in een plantenvak staat, al dan niet met concurrerende planten of struiken. Voorbeeldsituaties worden toegelicht op de informatiepagina over infiltratiemogelijkheden rond bomen.
Op de informatiepagina de waterhuishouding van een boom wordt onderstaande situatie, veel uitgebreider toegelicht, dit zou u nu nog een keer door kunnen lezen. Diverse situaties die van toepassing zijn op een boom, kunnen geïllustreerd worden aan de hand van een terrasplant. In situatie 1 staat de terrasplant in een te kleine pot, wat resulteert in onvoldoende ondergrondse groeiruimte. De levensduur van de terrasplant kan verlengd worden door gebruik te maken van een watergeefschotel, zodat de plant naar behoefte water kan opnemen. Een meer structurele oplossing is echter het verpotten van de terrasplant naar een grotere pot, waardoor er een open bodemstructuur ontstaat zoals in situatie 3. Daarnaast kan de terrasplant natuurlijk regenwater opnemen. De terrasplant wordt nog meer zelfvoorzienend wanneer deze na het verpotten ook wordt voorzien van een watergeefschotel.
Groeicriteria terrasplant gelijkwaardig aan bomen
Afbeelding 2: Aan de hand van een terrasplant worden er diverse situaties weergeven die ook van toepassing zijn op een boom

Situatie 1

Situatie 2

Situatie 3

Situatie 4